Nico Glasbergen

Column Nico Glasbergen: Scheidbaan

Scheidbaan

Het was vreselijk. Vre-se-lijk. Stuitend. Soms. Niet elke keer. Maar het gebeurde echt wel eens. Mijn gedrag tegen scheidsrechters of gewoon, in het luchtledige. Een lage frustratietolerantie gemengd met niet tegen je verlies kunnen. Dat is geen beste combi. De woedeaanval lag altijd op de loer. Meng er een portie onkunde bij en dan weet je het wel. Het werkt ontvlammend en tegelijk verlammend. Gelukkig zijn er geen beelden meer van. Trots erop en blij ermee kan ik onmogelijk zijn. En dan was daar nog het pure geluk dat ik mee mocht doen met een groep ontzettend getalenteerde jongens. Het elftal waarin ik mee mocht hobbelen was echt goed. Sterker, het kan niet anders of het was één van de beste jeugdteams van Rijnsburgse Boys over een periode van decennia. Ook in die tijd wonnen de hoogste geel-zwarte jeugdteams zelden van Quick Boys, UVS en (toen nog top) Roodenburg. Maar wij wel. En meer wel dan niet. Op een gegeven moment hofleverancier van de Leidse selecties. Er zat er zelfs één in het Zuid-Hollands elftal en ook één in het Nederlands elftal. Niemand van die toppers haalde het eerste. Want ja, die instelling hè. De Rijnsburgse ziekte. En ondertussen bleef ik soms ontploffen.

In die tijd was Wout van Egmond nog scheidsrechter. Hij floot ons nog wel eens. Een sympathieke, rustige vent. Na weer een explosie mijnerzijds moest ik van de trainer mijn excuus aan Wout gaan aanbieden. Wout zat in de kantine, ergens jaren tachtig op die houten stoelen met ronde rugleuning, lekker aan een broodje. “Sorry voor mijn gedrag meneer van Egmond!” Het vulkaantje sprak ineens als een kabbelend beekje. “Excuus aanvaard Nico”, zei Wout. “Maar doe nou eens wat rustiger joh. Je zit alleen jezelf maar in de weg man. “

“Je zit alleen jezelf maar in de weg.”

Die woorden zijn zo vaak na blijven gonzen. Ik heb mezelf in bijna 30 jaar actief voetballen alleen maar in de weg gezeten. Zo zonde.
Aan die tijd ga je denken als je zelf mag fluiten. Dit seizoen zijn er aardig wat wedstrijdjes onder mijn leiding verlopen. Allemaal van de jo11-1 . Eerst even voor de competitie. En daarna onderling bij Rijnsburgse Boys. Dat was een genot, ook al was het soms stervenskoud. Moet je niet om zeiken als je zo nodig de baas wilt spelen. Ik probeer het beter te doen dan figuren die we vroeger zelf hadden. Als je in de jeugd naar sommige clubs moest dan wist je het wel. Clubs waar met een rollende r werd gesproken of de sch- klank als een sk werd uitgesproken. Je zag die zure gezichten van de leids(e)heren of arbiters die net na 6 weken zee uit het ruim waren komen rollen en je wist het al. Hier gaan onderbuikgevoelens botgevierd worden op jongetjes van 10 jaar. De onterechte beslissingen tegen waren ontelbaar. Maar van tegen de stroom inroeien word je sterker. Dus we lieten ons niet kisten, we werden ook wel eens op een gezonde manier kwaad en trokken die overwinning over de streep.

Om eerlijk te zijn, wij hadden ook wel wat arbiters op de Middelmors lopen die geen last hadden van een onbevooroordeelde geest. Wout hoorde daar niet bij overigens. Ik noem verder geen namen. Maar als de desbetreffende heren nu voor een scheidsrechtersrechter (die bestaat dan weer niet, maar ik verzin hem er gewoon bij) zouden moeten komen was het vonnis te voorspellen: broek laten zakken en voor straf de vlaggenstok van de grens een week lang er van achteren in. Zoiets. Want er zaten wel wat mannen met valse trekjes bij.

Het een stuk beter doen dan de prullen van toen, is desondanks niet altijd even eenvoudig. Als je langs de kant staat zie je het allemaal wel, denk je. Het is zo ogenschijnlijk zo simpel. Wat me vooral opvalt als je met de fluit in de hand loopt is dat je constant scherp moet zijn. Even wegdromen en bam, er ligt er één op de grond. Maar was dat nou een overtreding of niet ? Er is niks mooiers dan stevig voetbal, dus als ze mekaar even flink de benen laten voelen in een duel is fluiten niet snel een optie. Laffe duwen van achteren, dat is not done. Alleen, die twijfelgevallen… In een split second moet je het zeggen. En als je het een aantal keren niet goed doet, dan ben je net zo’n sukkel als die zuurbekjes van vroeger. Zelfs kinderen van 11 fluiten valt daarom soms best tegen, ook al is het erg leuk. Na afloop krijg je dan commentaar, wat dan wel weer te waarderen valt. Als je scheids bent, begeef je je in een kwetsbare positie. Dan moet je commentaar, mits het binnen de perken valt, gewoon kunnen hebben.

Toch merk ik dat niks menselijks me vreemd is. Sommige dingen gaan irriteren. Zoals kinderen die elke beslissing gaan aanvechten en alles met een opmerking begeleiden. Constant. Na een keer of vijf ben je dat zat en dat neem je mee in je achterhoofd. Als dan die penalty ja of nee gegeven moet worden en je twijfelt hevig, dan verdient een leuk elftal het voordeel van de twijfel. Heb je echter te maken met een contingent kwalletjes die zelfs menen buitenspel van 50 meter afstand te kunnen constateren, dan gaat het weegschaaltje net iets sneller richting de stip. Zo werkt het gewoon bij mensen. Niet iedere arbiter zal dat doen. Waarschijnlijk wel een behoorlijk aantal. Het geeft maar aan dat de scheid(s)lijn erg dun is. Het is gewoon allemaal niet zo simpel soms.

Dit gezegd hebbende weet ik één ding zeker. De volgende keer als ik bij het eerste kijk en de man of vrouw in het zwart, roze, groen of geel (valt toch mee dat in die wereld nog niemand over genderneutraliteit is begonnen) neemt een onbegrijpelijke beslissing, dan vind ik het gewoon weer een lul of (heel soms) een trut (niet gender neutraal, bekt wel lekker). Alle begrip voor de scheids ten spijt, ouwehoeren op de leiding blijft een aantrekkelijke bezigheid. We moeten onze frustraties tenslotte toch ergens kwijt.