Bob Heeren

Column Bob Heeren: Coq au vin

Coq au vin

“Toen ik begon waren de meeste spelers ouder dan ik. Nu zijn erbij die jonger zijn dan mijn kinderen.”

Henk-Jan den Haan gaat na de zomer van 2024 als Hoofd Medische Staf en Fysiotherapeut bij het eerste van de Rijnsburgse Boys zijn dertigste jaar in.

Ik denk aan een lied van Herman van Veen.

De tijd tikt de uren van de klok
Tikt de ruiten van je rok
Roept de kippen op de stok
De haan kraait: “Goedemorgen”

Henk-Jan schopt het tot het tweede in Rijnsburg en gaat daarna ‘vanwege zijn werk’ wat lager voetballen.

“Ze vroegen me of ik op zaterdagochtend bij het tweede nog wat wilde doen. Alleen de wedstrijden, een beetje tapen, dat soort dingen, dat was prima. Het jaar erop wilden ze dat ik naar één zou komen, omdat degene die er toen zat, wegging. En zo ben ik blijven hangen.”

Ik speur naar emoties als hij deze liefdesverklaring over jarenlange trouw en toewijding uitspreekt. Maar Henk-Jan lijkt het allemaal heel vanzelfsprekend te vinden.

Hij houdt ervan om ‘lekker bezig te zijn’. Zo werkt hij vier volle dagen per week van acht tot zes als fysiotherapeut bij het Paramedisch Centrum (PMC) in Rijnsburg. Doordeweeks is hij minimaal twee van de drie trainingsavonden aanwezig bij het eerste en op zaterdag gaat hij mee naar de wedstrijd, waar hij als het nodig is ook als verzorger het veld in rent om eerste hulp te verlenen.

Daar gebruikt hij nog steeds de wonderspons, ook al is de fysiotherapie in de loop van de tijd behoorlijk veranderd.

“Je verzacht de pijnprikkel met koud water en verder is het natuurlijk ook maar een variant van het kusje op de knie van een kind dat net is gevallen.”

Henk-Jan spreekt in understatements over zijn jarenlange, intense rol bij het Rijnsburgse vlaggenschip, want het is daar allang niet meer een ‘beetje tapen’ wat hij doet.

Ik verdiep me wat in de werkgever van Henk-Jan, het PMC, met in totaal vijf vestigingen in Oegstgeest, Rijnsburg en Katwijk, en nogal wat medewerkers.

Waaronder: Koen Verhoef.

Het is begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Ik studeer rechten in Leiden. Mijn goede vriend en medestudent Ludwig Ongenae kan Koen Verhoeff, de markante sportverslaggever met zijn bijzondere vocabulaire geweldig imiteren.

De naam van ons zaalvoetbalteam waarmee we in de sporthal van het Gorlaeus aan de Wassenaarseweg spelen ligt daarmee voor de hand.

Ik schrijf het clublied op de melodie van ’Ik ben Joep Meloen‘, van André van Duin.

FC Koen Verhoef, want scoren dat is troef
Van links van rechts, van achter en van voren
FC Koen Verhoef, nooit gaat het bij ons stroef
Wij spelen voetbal als het moet behoren
Geef Koen een ouwe schoen, dan wordt-ie kampioen
En zijn wij desondanks de klos toch zingen wij straks bij de TROS:
FC Koen Verhoef, want scoren dat is troef
Van links van rechts van achter en van voren

Ludwig trakteert ons na elke wedstrijd, ongeacht het resultaat, op een bijzondere nabeschouwing zoals Koen zou doen:

“Heeren, herstél, Ongenae … Dat hád een goal moeten zijn, naar wij dachten! Deze bijzóndere getalenteerde jongeman geeft hier een góede pass, naassstt! Herstel, deze goal wordt goedgekeurd door de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen.”

Ludwig en ik trekken op met onze vrienden Herman, Sippe en Niels. We noemen ons ‘De Vijf’ en maken veertig jaar lang deel van elkaars leven uit, tot Ludwig eind 2020 overlijdt. Hij is dan net 59 geworden.

Na de vernietigende diagnose van zijn ziekte zitten we, in het voorjaar van 2020, met De Vijf in zijn tuin in Appelscha en laten we onze studententijd in mooie, en soms wat aangedikte verhalen herleven. Het blijkt later dat we daarmee onze Grande Finale hebben gespeeld.

Ik mis Ludwig nog steeds en misschien wel steeds meer, omdat hij als clown voor vrede, harmonie en opgepoetste vriendschap kon zorgen. Hij verbond De Vijf. Hij tapete ze in met zijn luchtigheid en relativeringsvermogen.

Ook Henk-Jan verbindt mensen, met veel meer dan alleen verband. Hij maakt contact en laat topamateurs contact met hun lichaam maken, zodat ze optimaal kunnen presteren.

Henk-Jan is een diesel, die af en toe even uit de bocht vliegt. Dan ‘roept hij weleens wat’ naar de scheidsrechter om al snel weer het betrekkelijke van het spelletje in te zien. In al die jaren krijgt hij maar een keer geel en een keer rood.

Ik schat in dat Henk-Jan simpelweg een tevreden mens is, die de kunst verstaat het bijzondere in het gewone te zien.

Zo kookt hij op zijn vrije donderdag voor zijn gezin en spreekt hij daar op zijn eigen wijze over.

“Zolang mijn jongens het opeten denk ik dat ik het goed doe.”

Als ik mijn schrijfspullen heb opgeborgen, vraagt Henk-Jan of ik van wijn houd. Zonder mijn antwoord af te wachten krijg ik een fles rode Cabernet Sauvignon in mijn handen gedrukt.

“Die importeren we met een aantal vrienden uit Californië. We hebben een eigen website waarop je kunt bestellen.”

Ik krijg op de valreep een nieuwe, onverwachte kant van Henk-Jan in mijn schoot geworpen.

Ik ontdek op www.camuswines.nl een foto van vijf mannen met verschillende soorten wijn op tafel die eensgezind in de camera kijken.

Mijn hart reageert eerder dan mijn hoofd. Bloed dendert door mijn aderen, zelfs zonder alcohol.

En ik voel overal verbinding.